de fraisen van josé

Johanna

Het is hoog tijd om jullie over José en zijn aardbeien te vertellen. Alles begon toen Barbara en ik vorig jaar beseften dat we nog nooit aan topgastronomie gedaan hadden. En zeg nu zelf, waar kan je daar in België beter mee beginnen dan bij Kobe Desramaults? Dus zaten we 1 mei vorig jaar op ’t terras van In de Wulf. Als twee verloren gelopen stadsgrieten tussen de heuvels, koeien en boterbloemen.
o

o
Overdonderd door meer dan zestien gangen en minstens evenveel smaakexplosies maakten we na het eten een wandeling door de velden. Wanneer we dwars over het veld terug richting auto stappen werpt Barbara op: “Jongens, is dit wel een goed idee, misschien is hier net gezaaid. Straks komt er een boer achter ons. Met zijn riek!” Maar we zijn al halverwege …

En het is te laat. Daar is de boer, weliswaar zonder riek. Barbara sist nog: “Komaan, van dat veld af!” Maar het mag niet baten. De man komt achter ons aan: “Hé, wat komen jullie hier doen?”
“Euh, eten bij Kobe.”
“Aaah …”
“Sorry dat we over uw veld lopen.”
“Als jullie er over lopen zouden jullie beter ook eens dag komen zeggen hé.”
“Euh, ja …”
“Zomaar voorbij stappen zonder te komen kijken …”
“Mogen we komen kijken?”
“Maar natuurlijk dadde!”

We lopen de omgewoelde akker terug over en voor we het goed en wel beseffen staan we midden in een aardbeienveld. We krijgen amper de tijd om te roepen: “Zoveel fraisen bij elkaar!”, of er zitten er al een paar in onze mond. José, zo heet onze vriendelijke belager, kijkt goedkeurend toe hoe wij uit ons dak gaan.
o

o

Maar het is nog niet gedaan. Als we de serre buiten gaan lopen we Mary-Anne, de vrouw van José, tegen het lijf. Samen nemen ze ons mee doorheen hun 1 hectare grote moestuin. Wanneer we de pas in de grond gestoken veldbonen en suikererwtjes passeren vertelt José ons hoe hij enkele jaren geleden op vraag van Kobe begon met het kweken van minder evidente groenten. We zijn vandaag al gesoigneerd dat het geen naam heeft, maar flaneren door de tuin die vol staat met wat daarnet nog op ons bord lag, zoiets gaat elke gelukzaligheid te boven.

Van het veld gaat het wederom richting serre. Ook serre nummer twee staat vol aardbeien, maar deze keer zijn het kleine bosexemplaren. Voor we er erg in hebben stopt José er ons een paar toe. Verbaasd kijken we naar de knotsjes in onze hand. Daarstraks zaten ze nog in ons dessert met geitenyoghurt en mout. Een topdessert, absoluut, maar pas nu dringt de volle schoonheid van de vruchtjes tot ons door. Op ons bord hielden ze zich nog ietwat bedeesd verborgen achter de complexiteit van het dessert. Niet dat hier iets mis mee is. Maar zo’n bosaardbei in al zijn puurheid maakt bij ons minstens evenveel emotie los dan de gastronomische hoogtepunten van daarnet.
o

o

We zijn amper bekomen wanneer José en Mary-Anne ons meenemen naar hun derde en laatste serre. Wanneer we daar binnen gaan wordt de aanblik van jonge scheutjes in mooie lange rijen netjes naast elkaar ons net iets te veel. We houden het niet meer en flappen eruit dat we hier in de zomer best wel eens op vakantie willen komen om mee te helpen op het veld.
o

o

Voor we naar huis gaan krijgen we van José nog een bakje dat we vol aardbeien laden. Niet veel later zeggen we dag en wandelen terug richting restaurant. Tot we achter ons een wagen horen, we kijken om en zien het raampje naar benden gaan. José! Hij geeft ons zijn naamkaartje en zegt: “Voor als jullie deze zomer op vakantie willen komen.”